- slap
- {{slap}}{{/term}}1 [niet gespannen] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 lâche2 [niet stijf] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 souple3 [m.b.t. het lichaam, spierkracht; ook handel] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 faible4 [niet doortastend, flink] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 mou/mol/molle5 [m.b.t. vloeistoffen] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 léger 〈v.: légère〉6 [inhoudloos] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 insignifiant; 〈bijwoord〉 d'une façon insignifiante♦voorbeelden:1 slappe spieren • muscles décontractésde zeilen hangen slap • les voiles pendentde armen slap laten hangen • être les bras ballantshet touw hangt slap • la corde est lâche2 een slap geworden salade • 〈te lang in slasaus〉 une salade confite; 〈krop〉 une salade flétrieslap worden • s'amollir3 slappe borsten • seins flasquesslappe spieren • muscles peu développészich slap lachen • se tordre (de rire)zich slap voelen • se sentir faiblezich slap in de benen voelen • se sentir les jambes faiblesde huid wordt slap • la peau se distendslap van de warmte zijn • être accablé par la chaleur4 een slappe vent • une chiffe molle6 slap geklets • des bavardages insignifiants
Deens-Russisch woordenboek. 2015.